Begrippenlijst notatie-software
Vrijwel alle notatieprogramma's zijn engelstalig. Zowel de handleiding als de teksten in het programma zelf. De volgende lijst kan helpen bij het begrijpen van de typische muziektermen die in veel programma's worden gebruikt.
Begrippen MIDI
Begrippen sequencing
- ACCIDENTAL
- ARTICULATION
- BAR
- BARLINE
- BASS
- BEAM
- BRACKET
- CHORD
- CLEF
- CROSS-STAFF BEAMING
- DEFAULT
- DEFEAT
- DOT
- DYNAMIC
- ENHARMONIC
- FLAT
- FONT
- FORCE
- GRACE NOTE
- HEADER
- INDEPENDENT NOTE
- KEY
- LEGATO
- LEGER LINES
- LINE
- LYRIC
- MARGIN
- MEASURE
- METER
- MULTI-MEASURE REST
- NOTEHEAD
- ORNAMENT
- PAGE
- PAGE VIEW
- PARTBOX
- POLYPHONIC
- REPEAT
- REST
- SCORE
- SHARP
- SIGNATURE
- SLOPE
- SLUR
- STAFF
- STAVE
- STEM
- SYMBOL
- SYNCOPATION
- SYSTEM
- TABULATURE
- TEMPLATE
- TEXT
- TIE
- TIME SIGNATURE
- TOOL / TOOLS
- TRACK
- TRANSPORT
- TREBLE
- TUPLET
- VOCAL
- VOICE
- ZOOM
ACCIDENTAL = Toevallig voorteken. Bijvoorbeeld
een kruis voor een F (Fis dus) in de toonsoort C-groot.
ARTICULATION = Articulatieteken. Tekens
die bij, onder, boven of op noten worden gezet. Bijvoorbeeld een punt onder
of boven een noot voor staccato en > voor een accent.
BAR = Maat. Zelfde als Measure.
BARLINE = Maatstreep. Die zet een programma
gewoonlijk zelf, net als de balken. Jij hoeft alleen nog maar de noten,
symbolen en teksten in te voeren. In de meeste programma's is een herhalingsteken
(Repeat) ook een barline. Dat betekent dat een herhalingsstreep gewoonlijk
alleen op de plaats van een maatstreep kan komen, en niet op andere plaatsen,
tussen noten in.
BASS = (Notenbalk met) F-sleutel, ook wel
bassleutel genoemd.
BEAM = Waardestreep tussen noten. De doorgetrokken
vlag van twee of meer achtste noten aan elkaar heet een beam. Letterlijk
betekent het engelse woord beam: balk. Dat moet je vooral niet verwarren
met een notenbalk. Dat is namelijk een stave of staff.
BRACKET = Verticale haak om een aantal
bij elkaar horende balken te verbinden. Wordt vooraan de balken gezet.
Dat kan een rechte haak zijn maar ook een accolade. De twee balken van
een pianopartij worden gewoonlijk standaard verbonden met een bracket.
CHORD = Akkoord. Veel notatieprogramma's
hebben handige functies om akkoordsymbolen in te voeren. We bedoelen dan
de symbolen als Am7, G7-9 enzovoort. Bij sommige programma's transponeren
de akkoordsymbolen mee bij het verhogen of verlagen van een partij.
CLEF = Sleutel. G-sleutel, F-sleutel, C-sleutel
en ritme-sleutel. Een muzieksleutel heet dus niet 'key' (key betekent toonsoort
in muzieknotatie).
CROSS-STAFF BEAMING = Noten op bovenbalk
en onderbalk verbinden met 1 gezamenlijke waardestreep (beam). Vooral bij
piano- en harppartijen kom je dit tegen. Lang niet elk notatieprogramma
heeft deze functie.
DEFAULT = Een (parameter)instelling die
nog niet is veranderd. Je zou kunnen zeggen: de standaardwaarde waarmee
wordt begonnen. Je zou zelfs kunnen zeggen: fabrieksinstelling. Voorbeeld:
bij de meeste programma's staat de quantize functie uit na het opstarten
van een programma. Alles wat je opneemt wordt pas gequantiseerd als jij
daartoe de opdracht geeft. In dit geval is Quantize Off de default instelling.
DEFEAT = (werkwoord) Teniet doen, of ongedaan
maken. Als je eerst via Force Syncopation de gesyncopeerde notatie hebt
aangeschakeld, kun je die handeling later met Defeat Syncopation weer ongedaan
maken.
DOT = De punt (stip) achter een noot om
de waarde met de helft te verlengen. Een kwartnoot met punt heet: dotted
quarternote en heeft een lengte van anderhalve kwartnoot. In sommige programma's
kun je aangeven hoeveel dots er maximaal achter een noot mogen staan. Een
dot moet je nooit met de hand als punt toevoegen. Elk notatieprogramma
zet de dot zelf neer als de nootlengte dat vereist. Om een punt te zetten
achter een kwartnoot moet je die kwartnoot verlengen. Dan komt vanzelf
de dot erachter. (Zie ook onder 'Tie')
De dot is wezenlijk wat anders als een staccatopunt. Een staccatopunt moet
je wel altijd handmatig toevoegen.
DYNAMIC = Dynamiekteken zoals pp, p, mp,
mf, f, ff.
ENHARMONIC = Enharmonisch. Veel notatieprogramma's
hebben een 'enharmonic shift' functie om van een Fis een Ges te maken of
andersom.
FLAT = Mol. Dit verlaagt een noot met een
halve stap. B-Flat is een B met een mol ervoor en is dus een Bes.
FONT = Lettertype. Hiertoe behoren de gewone
lettertypes om tekst te typen. Veel notatieprogramma's werken met een speciaal
notenfont dat gebruikt wordt voor de weergave van de noten op de balken.
Bekend zijn: Sonata van Adobe en Petrucci van Coda (Finale).
FORCE = (werkwoord) Forceren. Voor het
uitvoeren van een handeling. Bijvoorbeeld Force Syncopation zal de geselecteerde
noten 'forceren' om gesyncopeerd geschreven te worden (mogelijk tegen alle
regels en gebruiken in).
GRACE NOTE = Voorslag. Een kleiner nootje
met een diagonaal streepje door de stok en een klein boogje aan de notenkop.
Een aantal programma's kan voorslagen noteren, maar deze worden zelden
via midi afgespeeld.
HEADER = Ruimte bovenaan de (eerste) pagina
voor de titel, naam van componist en dat soort gegevens.
INDEPENDENT NOTE = Onafhankelijke noot.
Noot die niet is 'vastgeplakt' aan een locatie in de sequencer maar vrijelijk
grafisch geplaatst kan worden. Wordt meestal niet gespeeld via midi.
KEY = (1) Toonsoort. Bijvoorbeeld: C-majeur
of G-mineur. Sommige programma's kunnen een onderscheid maken tussen harmonisch
mineur en melodisch mineur. Soms voluit geschreven als Key Signature.
(2) Toets van klavier.
(3) Toets van computertoetsenbord (QWERTY).
(4) Beveiligingssleutel, dongle, protectionkey.
LEGATO = Gebonden. Min of meer het tegenovergestelde
van Staccato. Bij legato spel zijn de noten aan elkaar verbonden en hoor je
geen rusten. In een aantal programma's zit een functie om de noten die je hebt
gespeeld automatisch legato te maken. Voor een snelle goede notatie is dat
vaak handig omdat je daarmee de overdadige en overbodige rusten verwijdert.
Sommige synthesizergeluiden reageren anders op legato dan op staccato spel.
Legato betekent in dat geval dat de vorige toon pas stopt met klinken als de
nieuwe toon al is aangezet. Bij sommige sounds zal die nieuwe toon dan met
een andere attack worden gespeeld.
LEGER LINES = Hulplijnen. De denkbeeldige
lijnen die buiten de vijf lijnen van een notenbalk liggen. Een lage C wordt
onder de balk geschreven met een hulplijn door de noot. Zo'n hulplijn is
een Leger Line. In sommige programma's kun je die Leger Line weglaten,
wat met name bij voorslagen handig kan zijn.
LINE = Lijn van een notenbalk. Meest gangbaar
is een notenbalk met vijf lijnen. Balken met 1 lijn of 2 lijnen worden
veel gebruikt voor percussie-instrumenten. Gregoriaans wordt oorspronkelijk
genoteerd op vier lijnen. Een paar programma's kunnen nog andere samenstellingen
aan (tot aan zestien lijnen per balk). Dat is zelden zinvol, maar het is
altijd leuk als je de ruimte hebt voor bijzondere toepassingen. In sommige
gevallen kun je een balk met zes lijnen gebruiken om gitaar tabulatuur
te emuleren.
LYRIC = Liedtekst (songtekst). Tekst die
aan de noten zit 'vastgeplakt', onder elke noot de juiste lettergreep.
Veel notatieprogramma's hebben handige functies om songtekst snel en comfortabel
onder de noten te zetten. Bij een aantal programma's zal de ruimte tussen
de noten aangepast worden aan de lengte van de lettergrepen, om te voorkomen
dat woorden elkaar overlappen. Lyric is een variant van Text. De Text-functie
gebruik je voor woorden en letters die vrij geplaatst moeten worden, bijvoorbeeld
'Adagio ma non troppo' bovenaan een stuk.
MARGIN = Marge of kantlijn. In de meeste
programma's kun je de left-margin, right-margin, top-margin en bottom-margin
instellen om de gewenste bladspiegel te krijgen.
MEASURE = Maat. Zelfde als Bar.
METER = Maatsoort (bijvoorbeeld 4/4 of
6/8). Zelfde als Time Signature.
MULTI-MEASURE REST = Een groot rustteken
in 1 maat waarmee meerdere maten rust worden aangeduid. Een getal boven
de multi-measure rest geeft aan hoeveel maten rust er moeten zijn. Een
aantal programma's heeft deze functie. De maatnummering van de maten die
na de Multi-Measure-Rest volgen, wordt aangepast. Maar weinig pakketten
kunnen de multi-measure rest in full score gebruiken. Dat is ook zelden
nodig.
NOTEHEAD = Notenkop. Veel programma's kunnen
behalve de normale, ovale notenkop ook andere notenkoppen printen. Bijvoorbeeld
kruisjes voor de hi-hat, of driehoekjes voor percussie.
ORNAMENT = Versiering. Bijvoorbeeld (symbool
voor) triller of mordent.
PAGE = Pagina.
PAGE VIEW = Overzicht van de complete pagina.
Dat betekent niet noodzakelijkerwijs dat je ook de hele pagina op het scherm
ziet. Het betekent vooral dat de Page View aangeeft hoe alles er op papier
uit zal zien als je gaat printen (WYSIWYG).
PARTBOX = Een verzameling symbolen en tekens
die je kunt toevoegen in je partituur. De meeste programma's werken met
verschillende partboxen. Een partbox voor de pp, p, mp, mf enz. symbolen;
een andere partbox voor de repeats, weer een andere partbox voor de coda
en dal segno tekens enzovoort.
POLYPHONIC = Polyfoon, of meerstemmig.
Bij notatieprogramma's wordt hiermee gewoonlijk specifiek het samengaan
van verschillende melodische lijnen bedoeld. Een akkoord van vier noten
is een samenklank maar niet polyphonic. De noten van zo'n akkoord worden
namelijk allemaal aan dezelfde stok verbonden. Bij bijvoorbeeld koorpartijen
is het gebruikelijk om op 1 balk twee stemmen te noteren (sopraan en alt).
In dat geval moet de ene partij met de stokken naar boven worden geschreven
en de andere partij met de stokken naar beneden. Dus: twee noten die op
dezelfde plek in een maat staan, moeten niet aan 1 en dezelfde stok worden
verbonden, maar allebei hun eigen stok hebben. Dat regel je met de Polyphonic
functie in een notatie-programma. (Zie ook onder: Voice.)
REPEAT = Herhaling. Meestal wordt daarmee
het herhalingsteken aan het eind van een maat bedoeld (dikke en dunne maatstreep
met twee puntjes). De tekens voor prima volta en secunda volta horen ook
bij de Repeats (horizontale lijn met 1. voor eerste herhaling of 2. voor
tweede herhaling). Een paar programma's spelen de herhalingen daadwerkelijk
ook via midi (Overture en Finale).
REST = Rust. Anders gezegd: een ritmische
plek waar geen noot staat. De meeste programma's zetten rusten automatisch
neer op plekken waar jij geen noten hebt geplaatst. Zulke rusten kun je
meestal niet verplaatsen. Als je dat wel wilt, moet je een handmatige,
fysieke rust gaan invoeren.
SCORE = Partituur of bladmuziek. Strikt
genomen de volledige partituur maar sommige programma's maken onderscheid
tussen Score en Full Score. Full Score is dan de complete partituur en
Score is een gedeelte van de partituur (bijvoorbeeld 1 enkele partij).
Score is ook de naam van het notatiedeel in de meeste programma's.
SHARP = Kruis. Dit verhoogt een noot met
een halve stap. F-Sharp is een F met een kruis ervoor en is dus een Fis.
SIGNATURE = Voortekening. Dat kan de maatsoort
zijn maar ook de kruizen of mollen (toonsoort) aan het begin van een stuk.
De maatsoort heet voluit: Time Signature (zelfde als Meter). De toonsoort
heet voluit Key Signature.
SLOPE = 'Schuinte, glooiing, helling'.
In notatieprogramma's een parameter die betrekking heeft op de Beams. Met
deze parameter kun je instellen in welke mate de Beams horizontaal of juist
schuin oplopend/aflopend moeten zijn. Voorbeeld: bij een toonladder van
achtste noten die allemaal met een Beam zijn verbonden valt er veel voor
te zeggen om de Beam schuin met de noten mee te laten lopen. Toch is dit
niet altijd gewenst. De Slope-factor regelt de 'schuinte'.
SLUR = Articulatieboog of fraseringsboog.
Een boog die over een groep noten heen wordt getrokken (of eronder) om
de frasering aan te geven. Niet te verwarren met een tie.
STAFF = Notenbalk. Een notenbalk is een
groep bij elkaar horende lijnen (Lines).
STAVE = Notenbalk (gelijkwaardig aan Staff).
Een pianopartij wordt meestal op twee balken genoteerd en dat heet "double
stave".
STEM = Stok van een noot. Elk programma
zet de stokken automatisch goed neer. Met functies als Stem Up en Stem
Down kun je de richting van de stok veranderen.
SYMBOL = Symbool zoals dynamiekteken (pp,
p, mp, mf, f) en Coda- en Segno tekens. Noten worden door sommige programma's
ook als symbolen beschouwd.
SYNCOPATION = Gesyncopeerde notatie. In
de figuur: achtste - kwart - achtste zal de kwartnoot door de meeste notatieprogramma's
automatisch worden genoteerd als twee achtsten die met een tie zijn verbonden.
Met de functie Syncopation noteer je die twee achtsten als een kwartnoot.
SYSTEM = Systeem. Een groep bij elkaar
horende notenbalken. Aan de linkerzijde zijn de balken verbonden met een
doorgetrokken verticale lijn. Soms zijn ook de maatstrepen doorgetrokken
maar dat hoeft niet per definitie. Bijvoorbeeld: de balken van eerste viool,
tweede viool, altviool, cello en contrabas (strijkkwartet) vormen samen
een system. Bij orkestpartituren past er maar 1 system op een pagina. Bij
kleinere bezettingen kun je meer systems op een pagina kwijt.
TABULATURE = Speciale notatie voor gitaar
en basgitaar waarbij de lijnen van de notenbalk de snaren voorstellen.
Zo'n balk heeft daarom vier, vijf of zes lijnen (afhankelijk van het soort
gitaar). De noten hebben geen koppen maar cijfers. Het cijfer geeft aan
op welk fret een snaar ingedrukt moet worden. Sommige notatieprogramma's
kunnen automatisch tabulatuur genereren vanuit een normale notenbalk.
TEMPLATE = Vooringstelde, lege file voor
een bepaalde bezetting. Met sommige programma's worden template-files meegeleverd.
Je hebt dan meteen de juiste indeling van balken en sleutels voor bijvoorbeeld
een strijkkwartet, een symfonie-orkest, bigband of piano-kwartet. Het geraamte
is dan al klaar en je hoeft alleen nog maar de muziek in te vullen. Je
kunt zelf template files maken voor bezettingen die je vaak nodig hebt.
TEXT = Tekst. Gebruik je voor titels, namen
en aanwijzingen. Ook markeerpunten als A en B in een kader kun je vaak
het beste als Text invoeren. Voor songteksten (liedteksten) hebben de meeste
programma's een speciale lyrics functie.
TIE = Verbindingsboog tussen noten. Niet
te verwarren met een slur. Een tie is een lengteboog. Een kwartnoot met
punt (dot) kun je ook noteren als kwartnoot overgebonden aan een achtste.
Het boogje dat tussen deze noten staat heet: Tie. Een Tie hoef je nooit
zelf te tekenen. Een programma zet de Tie automatisch neer als de nootlengte
dat vereist. (Zie ook onder 'Dot')
TIME SIGNATURE = Maatsoort (zelfde als
Meter). Bijvoorbeeld 4/4 of 12/8.
TOOL / TOOLS = Gereedschap. Middelen waarmee
je de bewerkingen uitvoert. Gewoonlijk altijd bediend met de muis. De muispijl
kan verschillende vormen aannemen, bijvoorbeeld een potloodje, een gummetje,
een luidsprekertje of een nootje. Dat zijn allemaal verschillende tools.
TRACK = Spoor. Een track bevat mididata.
Een track is niet hetzelfde als een stave of staff. Op 1 track kan bijvoorbeeld
een pianopartij staan die wordt genoteerd op 2 staves.
TRANSPORT = Heeft betrekking op de afspeelfuncties.
Play, Record, Pause, Rewind, Fast Forward en Stop zijn transportfuncties.
TREBLE = (Notenbalk met) G-sleutel.
TUPLET = Antimetrische figuur, zoals triool,
kwartool, kwintool etc.
VOCAL = In notatie van vocale muziek (zang)
is het gebruikelijk dat noten met een vlaggetje (achtsten, zestienden etc.)
niet worden verbonden met een waardestreep (beam). Een beam wordt alleen
gebruikt als meerdere noten op een zelfde lettergreep worden gezongen (melismatisch).
Losse lettergrepen worden niet 'ge-beamed'. Een aantal programma's kan
in een speciale Vocal Mode worden gezet zodat automatisch de beams worden
weggelaten. Bij melismen kun je dan handmatig beamen.
VOICE = Stem. Een zelfstandige ritmische
lijn op een balk. Standaard werkt elke balk met 1 voice per balk. Dat betekent
niet dat er geen akkoorden genoteerd kunnen worden. Het betekent wel dat
alle noten op eenzelfde plek aan dezelfde stok worden verbonden. Voor polyfone
notatie van bijvoorbeeld sopranen en alten op 1 balk is het nodig dat de
twee partijen afzonderlijke stokken krijgen. Dan moeten er aan de balk
2 voices worden toegekend. Afhankelijk van het notatieprogramma kunnen
er 1 tot en met 16 voices (afzonderlijke stemmen) op een balk worden genoteerd.
ZOOM = Vergroten en verkleinen van het
beeld. Met Zoom In zet je alles groter op het scherm dan het werkelijk
is, om details goed te kunnen bekijken en bewerken. Met Zoom Out zet je
alles kleiner op het scherm dan het werkelijk is, om een overzicht te krijgen
van een groter geheel.
* Met dank aan MOPRO.nl
Donatie
Dit is een gratis site, die al sinds 2003 voortdurend wordt uitgebreid en geactualiseerd. Als jij ook wilt dat dat zo blijft, doe dan een donatie aan Popschool Maastricht >>
Bijgewerkt op: 19 Juni, 2024